Al twintig jaar blijft in Nederland de groei van het beschikbare huishoudinkomen achter bij de groei van het bruto binnenlands product. Een steeds groter deel van wat in Nederland verdiend wordt komt huishoudens op een andere manier ten goede, namelijk in de vorm van collectieve zorguitgaven en toekomstige pensioenaanspraken. Daarnaast heeft het bedrijfsleven zijn inkomensaandeel jaar in jaar uit weten te vergroten.
Men zou verwachten dat over een langere periode bezien de ontwikkeling van het inkomen van Nederlandse huishoudens ongeveer gelijk is aan die van de productie. Als het Nederlandse bruto binnenlands product (bbp) toeneemt, valt er immers meer inkomen te verdelen onder iedereen die daaraan heeft bijgedragen, zoals huishoudens. In de afgelopen twee decennia is de ontwikkeling van het beschikbare inkomen van huishoudens, gecorrigeerd voor inflatie, echter sterk achtergebleven bij de ontwikkeling van het bbp (zie figuur 1). Per hoofd van de bevolking lag het reëel beschikbare inkomen van huishoudens in 2012 maar net iets hoger dan in 1997. Zo beschouwd is de koopkracht per inwoner dus in 15 jaar nagenoeg niet toegenomen. Na de kredietcrisis is ook het bbp per hoofd van de bevolking flink afgenomen. In reële termen werd per inwoner vorig jaar ongeveer evenveel geproduceerd als in 2006.
Van wat we in Nederland met z’n allen verdienen, komt dus een steeds groter deel niet meer in de huishoudportemonnee terecht. Vormde het beschikbare inkomen van huishoudens in 1992 nog ruim 54% van het bbp, vorig jaar lag dat aandeel op krap 45%. Als het aandeel sinds 1992 niet zou zijn afgenomen, dan was het beschikbare inkomen van huishoudens in 2012 EUR 60 miljard hoger geweest. De vraag is vervolgens waar dat inkomen dan wel terecht is gekomen.
Om die vraag te beantwoorden is tabel 1 opgesteld, waarin het bbp wordt ‘afgepeld’ tot het huishoudinkomen. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn alle bedragen uitgedrukt in procenten van het bbp. Door het bbp te corrigeren voor de afschrijvingen en voor de inkomensstromen uit en naar het buitenland resteert het netto beschikbare inkomen van Nederland. Dat inkomen maakte de afgelopen vijfentwintig jaar een vrij constant deel uit van het bbp, van om en nabij 85%. Maar onderliggend zijn er grote verschuivingen in de verdeling over huishoudens, overheid en bedrijven. Na 1992 is het aandeel van huishoudens substantieel gedaald, terwijl dat van de overheid en bedrijven juist is gestegen.
De niet-financiële vennootschappen hebben hun inkomensaandeel in deze periode flink weten te vergroten. De winstgevendheid is verbeterd door een gematigde ontwikkeling van de lonen, lagere netto rentelasten en winstbelasting, en vooral door hogere inkomsten uit buitenlandse deelnemingen. Het netto exploitatieoverschot, oftewel de winst op binnenlandse productie, bevindt zich momenteel op een in historisch opzicht gemiddeld niveau. Als de hogere winsten volledig in de vorm van dividend zouden zijn uitgekeerd, zou het beschikbaar inkomen van bedrijven lager zijn geweest en dat van huishoudens en andere aandeelhouders navenant hoger. In de loop der tijd zijn bedrijven echter steeds meer winst gaan inhouden. Ook hierdoor is het inkomensaandeel van niet-financiële vennootschappen toegenomen.
De overheid heeft eveneens een groter inkomensaandeel dan twintig jaar terug. Dit grotere aandeel is voornamelijk uitgegeven aan hogere individuele overheidsconsumptie. Daarbij gaat het om collectief gefinancierde goederen en diensten die individuele huishoudens ten goede komen, zoals onderwijs en zorg. Maakte de individuele overheidsconsumptie in 1992 circa 12,5% van het bbp uit, twintig jaar later was dit opgelopen tot 17,5% van het bbp. Dit komt vooral door de sterke stijging van de collectieve zorguitgaven na de eeuwwisseling.
Het inkomensaandeel van verzekeraars en pensioenfondsen is per saldo redelijk stabiel gebleven. Onderliggend zijn er wel verschuivingen opgetreden, vooral in de pensioensector. In vijftien jaar tijd heeft er een verdubbeling plaatsgevonden (van 3 naar 6% van het bbp) van de door werkgevers en werknemers betaalde pensioenpremies. Maar dat is wel ten koste gegaan van het beschikbare inkomen van huishoudens.
Al met al is het aandeel van het bbp dat terecht komt in de huishoudportemonnee de afgelopen twintig jaar substantieel gedaald. Dit hangt in belangrijke mate samen met extra zorguitgaven en hogere pensioenpremies, die uiteindelijk ook weer ten goede komen aan huishoudens. Zij zijn dus minder slecht af dan het lijkt.
[box] Wat vindt de ODB hiervan
De ODB heeft het bericht kunnen toetsen aan haar eigen portemonnee die elk jaar leger en leger is geworden. Kortom, wij worden massaal besodemieterd. U weet dat daarbij nog zaken komen als leeftijd verhoging, flexibele arbeidscontracten, te weinig personeel, jaar op jaar geen salaris verhoging (defensie), en nu weer een nullijn. Slechte arbeidsomstandigheden, reorganisatie op reorganisatie, afspraken, ook al is die alweer tien jaar oud, gewoon doodzwijgen want het wordt toch niet uitgevoerd. Kortom veel werk voor de ODB.
Wilt u onze strijd tegen onwetendheid en machtsmisbruik steunen? Word lid!![/box]
Bron: De Nederlandsche Bank