Hedenmorgen, 4 november, hebben de voorzitters en onderhandelaars van de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel uit handen van minister van Defensie Hennis-Plasschaert de defensie-inzetbrief voor het arbeidsvoorwaardenoverleg ontvangen. Na de ontvangst van de defensie-inzetbrief zijn er afspraken gemaakt over de eerste bijeenkomst voor de inhoudelijke behandeling van de inzetbrieven.
Met de ontvangst van de inzetbrief van de zijde van de werkgever is er formeel een aanvang gemaakt met het arbeidsvoorwaardenoverleg.
Standpunt ODB
De lijn die de minister kiest in haar inzetbrief sluit aan op de gezamenlijke inzetbrief van de Samenwerkende Centrales: Loonontwikkeling en het zetten van concrete stappen m.b.t. de Agenda van de Toekomst. En net als de Samenwerkende Centrales verkiest de minister daarbij een gefaseerd traject boven het uitonderhandelen van alle onderwerpen, alvorens te komen tot een nieuw arbeidsvoorwaardenakkoord.
De inzet van de minister is:
“een krijgsmacht met een houdbaar en modern arbeidsvoorwaardenstelsel, gericht op een optimale inzet van de militair en het functioneren van de krijgsmacht.”
De ODB mist hierin wel een essentieel onderdeel: gemotiveerd personeel en de hiermee samenhangende gevulde organisatie. Zonder gemotiveerd personeel zal er immers nooit sprake zijn van een optimale inzet laat staan een gevulde en goed functionerende defensieorganisatie.
De ODB is daarom van mening dat, na de jarenlange nullijn (4 november 614 dagen!!), de eerste prioriteit bij het deelakkoord loonontwikkeling zal moeten liggen. Ook voor het personeel geldt immers dat zij met deze loonontwikkeling het ’thuisfront’ beter en optimaler kan laten functioneren.
De ODB constateert, net als minister Hennis, dat Defensie door maatschappelijke ontwikkelingen (beter draaiende economie) steeds verder onder druk komt te staan. Deze maatschappelijke ontwikkelingen hebben veelal tot gevolg dat Defensie steeds vaker een beroep moet doen op de bijzondere positie van de militair om Defensie optimaal te kunnen laten functioneren en het personeel optimaal in te zetten.
De ODB vindt het dan ook merkwaardig om te constateren dat Defensie aan de ene kant steeds meer de ‘lasten’ voor het personeel verhoogd, door steeds meer uitzonderingen van haar personeel te eisen, maar dat hier vanwege maatschappelijke ontwikkelingen het defensiepersoneel de ‘lusten” van ‘het militair zijn’ moet inleveren.
De ODB is dan ook zeer nieuwsgierig hoe de minister tijdens de onderhandelingen een balans in deze tegenstrijdigheden wenst te gaan vinden. En niet dat een lege zak met geld wordt gepresenteerd die door de bonden gedwongen worden uit de secundaire arbeidsvoorwaarden te vullen (lees een sigaar uit eigen doos).
Net als de minister is de ODB van mening dat, gezien de onderwerpen, de onderhandelingen erg lastig zullen zijn. Hierbij heeft de ODB op voorhand nog wel enige twijfels bij de positieve overtuiging van de minister dat de partijen (lees vakbonden) deze weg succesvol kunnen afleggen. Veel zal daarbij afhangen van de mate waarin de minister de daad bij het woord voegt wanneer het gaat over de erkenning en waardering, in al zal zijn facetten, voor het belangrijkste kapitaal van Defensie: het defensiepersoneel.
De ODB is dan ook van mening dat alles aan tafel besproken dient te worden. Van het WUL debacle tot bijzondere positie ambtenaar tot de ellende van het AOW gat, al deze onderwerpen moeten worden opgelost, zodat na dik twee jaar van stilte het Defensiepersoneel de CAO krijgt die recht doet aan het werk wat 24/7 uit wereldwijd door militairen wordt (vaak met personeelstekorten) verricht. En… zoals in Mali onder erbarmelijke omstandigheden.
bron CMHF Sector Defensie/ bestuur ODB