Het Hoofd Directie Personeel (HDP) bij schrijve van Luitenant-Generaal W.A.G. van de Water frustreert met zijn laatste brief het vakbondswerk van de ODB en in bredere zin de vrijheid van vereniging. De verantwoordelijke voor het personeelsbeleid binnen defensie ziet zich hierin gesterkt door geruchten en halve waarheden. Voor zijn besluit heeft Van de Water op geen enkele wijze wederhoor gepleegd van de zijde van het bestuur van de ODB. Daarbij heeft de verantwoordelijke persoon hiervoor tot op heden geen toelichting gegeven voor zijn besluit, welke gebaseerd is op een rammelende argumentatie.
In de brief die 26 september naar het bestuur van de ODB is gestuurd neemt Luitenant-generaal het besluit om de Defensiebond niet langer wervingsactiviteiten toe te staan op de militaire kazernes.
Hij zegt daarin niet de vrijheid van vereniging voor de defensiemedewerkers in te willen perken.
Hoe het zich in de praktijk moet verhouden, daar laat hij zich niet over uit. Praktisch gezien werft een (vakbonds)vereniging immers altijd – impliciet of expliciet – nieuwe leden bij al het vakbondswerk. Vanuit dat oogpunt frustreert de luitenant-generaal het vakbondswerk in de kern.
Het eerste besluit staat dus op gespannen voet met de bewering die het Hoofd Defensiepersoneel daarna doet dat hij niet voornemens is de vrijheid van vereniging te willen inperken. Ondanks die bewering frustreert Luitenant-generaal Van de Water het vakbondswerk van onze vakbond dus wel degelijk. Daarmee is het opmerkelijk dat de militaire werkgever zich voor het eerst sinds het begin van de militaire vakbeweging zo openlijk bemoeit met de wijze waarop werknemers zich mogen organiseren.
Het frustreren van het vakbondswerk van de ODB door het HDP treft de grondrechten van militairen in het hart. Een buitengewoon twijfelachtige zaak. Nog twijfelachtiger zijn de redenen
waarom het HDP dit denkt te doen. Eén van die redenen is de vermeende spanningen tussen de militaire vakbonden, waarmee Luitenant-generaal Van de Water zich in zijn beslissing laat leiden door het feit of andere vakbonden je leuk vinden of niet. Een dergelijk gegeven kan toch nooit van enig doorslaggevend belang zijn? En mocht er al sprake zijn van misstanden, dan had er toch op zijn minst wederhoor met alle betrokken partijen kunnen worden gepleegd?
Ook wil het HDP duidelijkheid scheppen over het feit dat de ODB niet binnen het Georganiseerd Defensieoverleg plaatsneemt. Als het HDP zich echt in de situatie had verdiept, dan had hij niet anders dan kunnen vaststellen dat het juist het handelsmerk van de ODB is om niet binnen dat overleg plaats te nemen. De ODB ziet op dit moment voor zichzelf een constructievere rol weggelegd via individuele belangenbehartiging. Onze zienswijze hiervan is dat de andere militaire bonden die wel aangesloten zijn bij het Georganiseerd Overleg de regie over de arbeidsvoorwaarden van de militair de laatste 15 jaar volledig aan de werkgever hebben overgelaten. De argumenten die hebben geleid tot de beslissing om het vakbondswerk van de ODB te frustreren is ook nog eens gebaseerd op halve waarheden en persoonlijke voorkeuren van concurrerende vakbonden. Een volstrekt ondeugdelijke argumentatie.
Op geen enkele wijze heeft is het HDP overtuigend waarom de ene vakbond wel wervingsactiviteiten mag ontplooien en de andere niet. Daarmee ontstaat de situatie waarin de andere vakbonden privileges genieten, terwijl het vakbondswerk van de ODB beknot wordt. Een oneerlijke situatie. Een situatie die bovendien al niet eens eerlijk was. Zo kunnen leden van de ODB
niet, als alle andere actieve vakbondsleden, verlof krijgen voor het uitvoeren van vakbondswerk. En daarbij een situatie die eveneens onacceptabel is, gezien de eerder genoemde de vrijheid van vereniging die ook militairen genieten.
Het is voor ons als ODB niet ongehoord gebleven dat ze binnen het militaire vakbondswerk behoorlijk wat heeft losgemaakt. De werkwijze van de ODB verschilt in die van andere bonden. Die nieuwe situatie levert misschien soms verwarring op, maar ook dat kan in onze ogen nooit reden zijn om het vakbondswerk van de ODB te dwarsbomen. Ook erkent de ODB de afwijkende structuur en is als zodanig geen gevaar voor de militaire orde. Of zoals men in 1917 op de Algemene Ledenvergadering van de Bond voor Minder Marine Personeel verklaarde:
“De strijd voor lotsverbetering eist, dat wij iets anders, iets beters geven dan uitsluitend het afgeven op dingen die verkeerd zijn. We moeten aangeven hoe het wel moet zijn. We moeten ons plaatsen op het standpunt dat het niet gaat tegen de dienst en het er niet om te doen is de krijgstucht te ondermijnen”.
De hoofdvraag blijft daarmee waarom het HDP de ODB anders behandeld dan alle andere vakbonden. De daarvoor aangegeven redenen zijn onvoldoende en schaden bovendien de fundamentele rechten van militairen om zich vrijelijk te kunnen verenigen. Het kan dan ook niet anders dat het HDP de ODB volwaardig erkent als militaire vakbond en ophoudt met het frustreren van vakbondswerk.
Het hoofdbestuur van de Onafhankelijke Defensiebond (ODB)